30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bōvǝlēx (Q102p Amby),
overlicht:
ōvǝrlēx (Q102p Amby)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bóvəlùp (Q102p Amby)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
imperiaal (<fr.):
Van Dale: imperiaal (<Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.
imperial (Q102p Amby)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19630 |
bovenverdieping |
bovenverdieping:
bōvənvərdēpeŋ (Q102p Amby),
statie:
štāsī (Q102p Amby),
štāsə (Q102p Amby)
|
bovenverdieping [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20140 |
box |
looprek:
laoprek (Q102p Amby)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
braof (Q102p Amby)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭk (Q102p Amby),
braakland:
brǭklant (Q102p Amby)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brǭklegǝ (Q102p Amby),
brǭklęgǝ (Q102p Amby)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brommel (Q102p Amby),
broomel (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
brooməl (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
brōmələ (Q102p Amby),
brómmel (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
zie ook ZND01 u (geen verzamelfiches)
brooməl (Q102p Amby)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
bro.mǝlǝ (Q102p Amby),
brō.mǝlǝ (Q102p Amby)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|