24511 |
boomstronk |
stronkel:
strunkel (Q102p Amby)
|
boomstronk [ZND 07 (1924)]
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (Q102p Amby),
boon:
bun (Q102p Amby)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18863 |
boos |
giftig:
giftich (Q102p Amby),
kwaad:
koet (Q102p Amby)
|
01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21178 |
boot(je) |
roeiboot(je):
roeibeutsche (Q102p Amby)
|
een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21302 |
borg |
borg:
b"rx (Q102p Amby),
bürg (Q102p Amby)
|
borg [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21879 |
borgen |
borgen:
börrege (Q102p Amby)
|
uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20563 |
borrel |
drupje:
dröpke (Q102p Amby)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24981 |
borrelen (van water) |
bobbelen:
boebbelen (Q102p Amby),
borrelen:
borrele (Q102p Amby),
bòrrele (Q102p Amby)
|
bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19497 |
borstel |
borstel:
beurschtəl (Q102p Amby),
beurstel (Q102p Amby),
bø̄rštəl (Q102p Amby),
heibezem:
gemaakt van heide of brem = \"ginster\
heibessəm (Q102p Amby)
|
borstel [DC 15 (1947)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
boors (Q102p Amby),
boorsch (Q102p Amby),
borstkas:
bōōrschkas (Q102p Amby)
|
borst [ZND 01 (1922)] || borst(kas) [SGV (1914)] || Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|