e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L378p plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braken kotsen: kotse (Stevensweert), Platter woord.  kotse (Stevensweert), overgeven: ūĕvergêve (Stevensweert), Netter woord.  euvergève (Stevensweert), spijen: spieje (Stevensweert) kotsen [SGV (1914)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
brandblaar brandblaar: brantjblaor (Stevensweert) Een brandblaar. [DC 14 (1946)] III-1-2
branden branden: branje (Stevensweert), de stoof brantj (Stevensweert) branden [SGV (1914)] || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
brander van een lamp brander: brĕnjer (Stevensweert) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandewijn klare: klaorö (Stevensweert) brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] III-2-3
brandhout brandhout: brantjhout (Stevensweert), brantjhoͅu̯t (Stevensweert) [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] I-7, III-2-1
brandmuur tussen woonhuis en stal brandgevel: brantj˲gēvǝl (Stevensweert), brandmuur: brantjmūr (Stevensweert) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brandnetel brandnetel: brantjnētǝl (Stevensweert), -  brantjnetel (Stevensweert), netel: nētǝl (Stevensweert) brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brasem brassem: WLD  brĭĕesöm (Stevensweert) Hoe noemt u de brasem: een zoet- en brak watervis die voorkomt in stilstaande tot traagstromende wateren. Het lichaam is hoog en zijdelings afgeplat. De buikvinnen staan achter de borstvinnen voor de rugvin. De anaalvin is sterk ingesneden. De bovenste he [N 83 (1981)] III-4-2
brede landweg dreef: drēf (Stevensweert), dręf (Stevensweert) Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.] I-8