e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L378p plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broodoven oven: oavǝ (Stevensweert), ǭvǝ (Stevensweert) De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.] II-1
brouwen brouwen: bruwǝ (Stevensweert) Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.] II-2
brouwer brouwer: bruwǝr (Stevensweert) De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.] II-2
brug brug: brök (Stevensweert) brug [SGV (1914)] III-3-1
bruid bruid: brōēd (Stevensweert), (broete ma).  broed (Stevensweert), bruidspaar samen wordt ook wel broed genoemd  brōēd (Stevensweert) bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
bruidegom bruidegom: broedegom (Stevensweert) bruidegom [SGV (1914)] III-2-2
bruiloft bruiloft: broelof (Stevensweert) bruiloft [SGV (1914)] III-2-2
bruine gebreide dameskous sjanshoos: [Vgl. WBD III, 1.3: bruine gebreide dameskous, sjanskous, sjanshoos, sjanssok]  sjanshauze (Stevensweert) dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)] III-1-3
bui, regenbui bijsje: ö bĭĕskö (Stevensweert), bui: buuj (Stevensweert), regenbui: rêgenbuuj (Stevensweert) bui [SGV (1914)] || regenbui [SGV (1914)] || regenbui, korte periode van regen [frontbui, gurze, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
buik buik: bōēk (Stevensweert, ... ) buik (lijf) [DC 01 (1931)] III-1-1