e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L378p plaats=Stevensweert

Overzicht

Gevonden: 3124
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bovenstuk van een jurk bovenlijf: baoveleif (Stevensweert) lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)] III-1-3
bovenverdieping bovenverdieping: bōͅvəvərdēpeŋ (Stevensweert) bovenverdieping [SGV (1914)] III-2-1
braadpan braadpan: bròòjpan (Stevensweert), braadschotel: ijzeren ketel met twee oren  braadschotel (Stevensweert) pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)] III-2-1
braaf braaf: braaf (Stevensweert, ... ), det kindj is braaf (Stevensweert) braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] III-1-4
braakland braakland: brǭklanjtj (Stevensweert) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braken: brǭkǝ (Stevensweert), dries liggen: drēslekǝ (Stevensweert) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: braom(əl) (Stevensweert), braomel (Stevensweert, ... ), broamel (Stevensweert) braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-3
braambessen bramelen: brǭmǝlǝ (Stevensweert) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik bramelenstruik: zelden  broamelestroek (Stevensweert), bramelten: brōmelt (Stevensweert), brameltenstruik: NCDN  broamöltöstrōēk (Stevensweert), bramen: brùm (Stevensweert) braam (struik) [Roukens 03 (1937)] || braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braden braden: broaje (Stevensweert) braden [SGV (1914)] III-2-3