19680 |
zitbank |
bank:
baŋk (K358p Beringen)
|
op het eind van de bank [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
34083 |
zitbeenderen |
zitbenen:
zet˱bin (K358p Beringen)
|
Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c]
I-11
|
18198 |
zitvlak van een broek |
kont:
koͅnt (K358p Beringen),
kruis:
krøͅs (K358p Beringen),
polder:
poldər (K358p Beringen),
zolder:
zølər (K358p Beringen)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21572 |
zo arm als ... |
zo arm als job:
hij es zoe erm as job (K358p Beringen),
hɛ es zoe ɛrm as job (K358p Beringen)
|
Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
33721 |
zoden afsteken |
steken:
stēkǝ (K358p Beringen)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zukken (K358p Beringen)
|
wij zoeken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
klissaphout:
klesaphōt (K358p Beringen)
|
zoethout [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
rijchel:
rē̜ ̞xǝl (K358p Beringen),
sinkel:
se.ŋkǝl (K358p Beringen)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooikot:
[hooi]kǫt (K358p Beringen),
hooiluik:
[hooi]lø̜̄k (K358p Beringen),
voederkot:
vǫi̯ǝrkǫt (K358p Beringen)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zoͅldərkēͅmərkə (K358p Beringen),
zøldərkamərkə (K358p Beringen)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|