e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

Gevonden: 4196
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont en blauw slaan bont en blauw houwen: boont en blauw gehouwen (Lanklaar, ... ) ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
bont geruite langwerpige omslagdoek plag: plak (Lanklaar) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3
bonte koe met rode kop roodkop: rūdkǫp (Lanklaar), rūi̯kǫp (Lanklaar) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123a] I-11
bonte koe met zwarte kop zwartkop: zwartkǫp (Lanklaar) [N 3A, 128] I-11
bonte specht, specht bonte specht: Frings; half lang als lang omgespeld  (kleͅinə) bontə spɛx (Lanklaar), kleine bonte specht: Frings; half lang als lang omgespeld  (kleͅinə) bontə spɛx (Lanklaar), specht: speͅx (Lanklaar) specht [ZND 07 (1924)] || specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
bontkraag pelsen kraag: pelsəkrāx (Lanklaar), peͅlsəkrāx (Lanklaar) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsen jas: pelsəja.s (Lanklaar), vellen jas: veͅləja.s (Lanklaar) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boog: beugske  bōͅg (Lanklaar), gespan: gǝspan (Lanklaar) Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] II-9, III-3-2
boomgaard bongerd: boŋərt (Lanklaar), fruitwei: fruitwei (Lanklaar), frøͅi̯t[wei} (Lanklaar) boomgaard [ZND 01 (1922)] I-7
boomklever blauwe wijntapper: Frings; half lang als lang omgespeld  blau̯ə wīəntɛpər (Lanklaar) boomklever (14 slechts op enkele plaatsen in Brabant; blauwgrijs boven, rossig onder; stevig, vrij lang snaveltje; klimt stammen op en neer; metselt aan nestgat; roep [watsj] [N 09 (1961)] III-4-1