27364 |
boorkop |
kroon:
kroon (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Het uiteinde van de boorstang dat voorzien is van een hardmetalen snede. De boorkop wordt op de boorstang geschroefd of gestoken of kan met de boorstang uit één stuk vervaardigd zijn, de zogeheten monobloc-boorstang. Voordeel van een losse boorkop was volgens een invuller uit Q 121 dat dan niet de gehele boor, die soms wel 3 m lang was, naar de bovengrond getransporteerd hoefde te worden. [N 95, 813; monogr.]
II-5
|
27821 |
boorplatform |
boorplaat:
boorplaat (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Een op schragen gesteld platform dat het mogelijk maakt hoog gelegen boorgaten te maken. [N 95, 816]
II-5
|
27816 |
boorstang, boorijzer |
boorijzer:
boorijzer (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei]),
boorstang:
boorstang (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Waterschei])
|
Een uit een zeer goede kwaliteit staal vervaardigde stang die hetzij van een vaste boorkop is voorzien (monobloc-boorstang), hetzij aan een uiteinde een bevestiging heeft waarin een losse boorkop kan worden geplaatst. Volgens een invuller uit Q 121 varieerde de lengte van een boorstang tussen 50 cm en 3 meter. [N 95, 735; N 95, 812; monogr.; Vwo 163; Vwo 166; Vwo 322]
II-5
|
27822 |
boorwagen |
dubbele:
dubbele (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Op een lorrie gemonteerde boorinstallatie waarmee tegelijkertijd twee of meer boorgaten gemaakt kunnen worden. Het woordtype "jumbo" (L 417, Q 7) is van toepassing op een boorwagen met vier of vijf boorhamers. [N 95, 814]
II-5
|
27820 |
boorzuil |
boorzuil:
boorzuil (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Bij het boren gebruikt statief voor de boorhamer. Wanneer er perslucht in wordt toegelaten, zorgt de boorzuil niet alleen voor ondersteuning van de boorhamer, maar ook voor de boordruk. [N 95, 810; monogr.]
II-5
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
ən by(3)̄t’ə (L422p Lanklaar)
|
een bootje (om te roeien) [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telder:
tɛi̯ər (L422p Lanklaar)
|
bord (bij het eten) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
theerekje:
tērɛkskə (L422p Lanklaar)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18785 |
borduren |
borduren:
boͅrdy(3)̄rə (L422p Lanklaar),
boͅrdø̄ərə (L422p Lanklaar)
|
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
27335 |
boren |
boren:
boren (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167]
II-5
|