17977 |
ziekelijk |
krankelijk:
kränkelik (Q027p Doenrade)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
hospitaal:
hospetaal (Q027p Doenrade)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krankheid (Q027p Doenrade)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zeel (Q027p Doenrade)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
23617 |
zielboek |
dodenlijst:
doewdelies (Q027p Doenrade)
|
Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (Q027p Doenrade),
zien:
zeen (Q027p Doenrade)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zie èltjer (Q027p Doenrade),
zieèltjer (Q027p Doenrade)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
ziej (Q027p Doenrade),
zij(de):
zi (Q027p Doenrade)
|
Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
II-7, III-1-1
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
blij zijn:
blie zin (Q027p Doenrade),
stuiten:
sjtūūte (Q027p Doenrade)
|
genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
afreageren:
aafreagerə (Q027p Doenrade)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|