id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23360 | zijpad | zijgang: ziegànk (Doenrade) | Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
24725 | zijtak | zijtak: zietak (Doenrade), WLD zietak (Doenrade) | Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)] III-4-3 |
27824 | zijwand | zijstukken: zii̯štø̜kǝ (Doenrade) | Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13 |
25318 | zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder | zil: zil (Doenrade), n zil is 2000 m2; 5 zil is 10.000 m2. zil (Doenrade) | de maat die een oppervlakte aangeeft van 2500 vierkante meter, dat is 1/4 bunder (=10.000 vierkante meter) [zil] [N 91 (1982)] III-4-4 |
33602 | zilveruitje | sint-jansuntje: st. Jansunke (Doenrade) | [DC 13 (1945)] I-7 |
24401 | zilvervisje | schietworm: sjeétwórm (Doenrade) | zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)] III-4-2 |
18816 | zin (lust) | zin: zin (Doenrade) | het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20166 | zindelijk | droog: dreug (Doenrade) | zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2 |
22771 | zingen | fluiten: fleutə (Doenrade), slaan: sjloa (Doenrade), sjloan (Doenrade), sloan (Doenrade) | het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)] III-4-1 |
22081 | zitplaats van de duif | zitplaatsje: zitpleitske (Doenrade), z’n zitplaotsjke (Doenrade) | de zitplaats van de duif? [N 93 (1983)] III-3-2 |