e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Doenrade

Overzicht

Gevonden: 3950
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zure haring ingemaakte haring: ingemaäkde hiering (Doenrade), rolmops: rólmops (Doenrade), zure haring: zoeren hièring (Doenrade) rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3
zuster zuster: zöster (Doenrade), zøͅstər (Doenrade) zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] III-2-2
zuurkool zuurmoes: zoermoos (Doenrade) zuurkool [SGV (1914)] III-2-3
zwaaien zwingelen: sjwengelə (Doenrade), zwingen: sjwinge (Doenrade) zwaaien [SGV (1914)] || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)] III-1-2
zwaaien met het wierookvat het wierooksvat slaan: het wierooksvaat slaon (Doenrade) (met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)] III-3-3
zwaaihaak zweihaak: žwęjhǭk (Doenrade) Winkelhaak waarvan de benen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn, zodat men er scherpe, rechte en stompe hoeken mee kan afschrijven en kan controleren. Zie ook afb. 105 en vgl. het lemma ɛzwaaihaakɛ in Wld II.9, pag. 11-12 en Wld II.11, pag. 57-58. De kuiper gebruikt de zwaaihaak onder meer tijdens het opzetten, het overeind zetten van de duigen in een voorlopige kopband. Hij kan dan met de zwaaihaak controleren of het vat de juiste stand behoudt. Zie ook het lemma ɛhet vat opzettenɛ.' [N 53, 189; N E, 27; N G, 18b; monogr.] II-12
zwaar van bouw zwaar gebouwd: zjwoar geboewd (Doenrade) Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: zwaar van bouw of geraamte? [N 93 (1983)] III-3-2
zwaard zwaard: sjwêrd (Doenrade) zwaard (wapen) [SGV (1914)] III-3-1
zwachtel windel: winjel (Doenrade) Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)] III-1-2
zwager zwager: zjwoager (Doenrade), žwōͅgər (Doenrade) schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)] III-2-2