20518 |
zure haring |
ingemaakte haring:
ingemaäkde hiering (Q027p Doenrade),
rolmops:
rólmops (Q027p Doenrade),
zure haring:
zoeren hièring (Q027p Doenrade)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20336 |
zuster |
zuster:
zöster (Q027p Doenrade),
zøͅstər (Q027p Doenrade)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoos (Q027p Doenrade)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwingelen:
sjwengelə (Q027p Doenrade),
zwingen:
sjwinge (Q027p Doenrade)
|
zwaaien [SGV (1914)] || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
het wierooksvat slaan:
het wierooksvaat slaon (Q027p Doenrade)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29944 |
zwaaihaak |
zweihaak:
žwęjhǭk (Q027p Doenrade)
|
Winkelhaak waarvan de benen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn, zodat men er scherpe, rechte en stompe hoeken mee kan afschrijven en kan controleren. Zie ook afb. 105 en vgl. het lemma ɛzwaaihaakɛ in Wld II.9, pag. 11-12 en Wld II.11, pag. 57-58. De kuiper gebruikt de zwaaihaak onder meer tijdens het opzetten, het overeind zetten van de duigen in een voorlopige kopband. Hij kan dan met de zwaaihaak controleren of het vat de juiste stand behoudt. Zie ook het lemma ɛhet vat opzettenɛ.' [N 53, 189; N E, 27; N G, 18b; monogr.]
II-12
|
22029 |
zwaar van bouw |
zwaar gebouwd:
zjwoar geboewd (Q027p Doenrade)
|
Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: zwaar van bouw of geraamte? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21407 |
zwaard |
zwaard:
sjwêrd (Q027p Doenrade)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18160 |
zwachtel |
windel:
winjel (Q027p Doenrade)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20355 |
zwager |
zwager:
zjwoager (Q027p Doenrade),
žwōͅgər (Q027p Doenrade)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|