e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

Gevonden: 4263
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijn neus snuiten snuiten: snutə (Hamont), snøtten (Hamont) snuiten [ZND 07 (1924)] III-1-2
zijspleet in de overrok snijgat: sneigōət (Hamont) zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3
zijwand koolkant: kǭǝlkãnt (Hamont  [(Eisden)]   [Maurits]), planken (mv.): plē̜ŋk (Hamont), plɛ.ŋk (Hamont), schot: (mv)  sxøtǝn (Hamont), stape: stape (Hamont  [(Eisden)]   [Eisden]), zijplanken: zęi̯ plɛ.ŋk (Hamont), zijschot: (mv)  zęi̯sxøtǝ (Hamont) De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13, II-5
zingen zingen: zenge (Hamont), zeŋə (Hamont), zĭnge (Hamont), zĭngen (Hamont) III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)] III-3-2
zink zink: zeŋk (Hamont) Blauwachtig-wit metaal dat in plaatvorm onder meer als dakbedekking wordt gebruikt. Vgl. het lemma "roevendak" in Wld ii.9, pag. 177. Wanneer het wordt verwarmd tot een temperatuur van 120 tot 1500 kan het worden gebogen, bijvoorbeeld tot pijpen, buizen en dakgoten. [N 64, 103 a-b; monogr.] II-11
zitbank bank: bāŋk (Hamont, ... ) bank || op het eind van de bank [ZND 34 (1940)] III-2-1
zitbeenderen heupen: hø̜̄pǝn (Hamont) Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c] I-11
zitting zit: zet (Hamont) zitting van een stoel III-2-1
zitvlak van een broek boksenzolder: boͅksəzoͅldər (Hamont), zolder: zoͅldər (Hamont) broekzolder || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zo arm als ... zo arm als job: as jóp (Hamont), hej is zoe erm as job (Hamont), hēj zəu (tm)rəm ḁs joͅp (Hamont) Hij is zo arm als... (uitdrukkingen). [ZND 32 (1939)] III-3-1