e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blauwe bosbes bosbes: boschbès (Blerick), malbeer: -  malberen (Blerick, ... ), moelbeer: alleen verzamelnaam (vgl. t Duitse Maulbeere)  móelbere (Blerick, ... ), moerbel: moerbel (Blerick) blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] || boschbes [SGV (1914)] III-4-3
blauwe klei blauwe leem: blǫu̯wǝ lęi̯m (Blerick), leem: lęi̯m (Blerick) De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44] I-8
blauwe reiger, reiger reiger: reiger (Blerick), rieger (Blerick) reiger [SGV (1914)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)] III-4-1
blauwe vleesvlieg, bromvlieg blauwe vlieg: blauw vleeg (Blerick), bromvlieg: brômvleeg (Blerick), dikke vlieg: dieke vleeg (Blerick, ... ), hor: hoer (Blerick), madenschijter: maje schīeter (Blerick), strontvlieg: stroontvleeg (Blerick), strôntvleeg (Blerick) bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)] III-4-2
blazen blazen: blaoze (Blerick, ... ), spoezen: spōēze (Blerick) blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)] III-1-1, III-2-1
bleek bleek: bleik (Blerick), hèè zuuët dòr bleik ŏĕt (Blerick) bleek [SGV (1914)] || bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
bleek, flets zien bleek uitzien: hèè zuuët dòr bleik ŏĕt (Blerick), flets uitzien: hèè zuuët dòr fléts ŏĕt (Blerick), grijs kijken: griès kíéke (Blerick), pips kijken: pips kíéke (Blerick), schamel zien: hoe zuut schaamelve (Blerick) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] || Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)] III-1-2
bleke steen bleek gebakken brik: blęjk ˲gǝbakǝ brek (Blerick) Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.] II-8
bles bles: blɛs (Blerick) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11
blij blij: blie (Blerick) blij [SGV (1914)] III-1-4