e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L192p plaats=Bergen

Overzicht

Gevonden: 1064
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koude mist zure mistlucht: en zoere mist-lōcht (Bergen) gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)] III-4-4
koude noordenwind, bijs koude krimpwind: kālde krimpwiend (Bergen) koude noorderwind [bies] [N 22 (1963)] III-4-4
kous: algemeen hoos: haos (Bergen), kous: kous (Bergen) Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] III-1-3
kousenband bindel: (Well: béndel).  biendel (Bergen) kousenband [N 07 (1961)] III-1-3
kraaltjes kraaltjes: krɛləkəs (Bergen) kraaltjes [RND] III-3-2
krekel krekel: krekel (Bergen) krekel [DC 07 (1939)] III-4-2
kreupel zijn (het is/staat) kreupel: krø̄pǝl (Bergen) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
krom, met bochten krom: krom (Bergen) krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)] III-4-4
kropgat kropgat: kropgat (Bergen) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruias, kruirad wals: wals (Bergen) Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.] II-3