e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L192p plaats=Bergen

Overzicht

Gevonden: 1064
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kelder kelder: kēͅldər (Bergen) kelder [RND] III-2-1
kennen kennen: kinne (Bergen) kennen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
kerel kerel: kɛl (Bergen) kerel [RND] III-3-1
kerk kerk: (Steins).  hè is te vreug in de kirk (Bergen) te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkhof kerkhof: kerkhóf (Bergen) Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)] III-3-3
kermis kermis: kɛrməs (Bergen) kermis [RND] III-3-2
kern stuk hoorn: støk hǫn (Bergen) Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15] I-11
kettingeg, weide-eg ketting[eg]: kęteŋ[eg] (Bergen), weisleep: [weisleep] (Bergen) De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ¬¥akkersleep, weidesleep¬¥ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.] I-2
kever, tor kever: kever (Bergen), tor: tor (Bergen) kever, tor [DC 30 (1958)] III-4-2
kiel kiel: keel (Bergen), werkjas: wèrkjas (Bergen) Hoe noemt men de (korte) werkjas? [DC 09 (1940)] || kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] III-1-3