e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L192p plaats=Bergen

Overzicht

Gevonden: 1064
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jongste knecht, manusje van alles bijloper: bii̯lȳpǝr (Bergen), kleine knecht: klēnǝ [knecht] (Bergen) Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.] I-6
jumper jumper: dames-jumper (Bergen) jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)] III-1-3
jurk kleed: we zullen het kleed helemaal los moeten tornen veur we ⁄t kunnen veranderen (Bergen) Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)] III-1-3
kaak kaak: kaken (Bergen) Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
kaantjes kaaien: kaoje (Bergen) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Bergen) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: keͅrs (Bergen) kaars [RND] III-2-1
kaarten (ww.) kaarten: kâ:rtə (Bergen) kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kîes (Bergen) kaas [RND] III-2-3
kaatsen ketsen: kɛtsə (Bergen) kaatsen [RND] III-3-2