e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L216p plaats=Oirlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zacht winterweer lekker vriesweertje: en lekker vrīēs-wièrke (Oirlo) zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4
zachtharige bezem haarbezem: häörbessem (Oirlo), zachte bezem: zachte bessem (Oirlo) bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)] III-2-1
zagen zagen: zāgǝ (Oirlo) In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.] II-12
zagerij zagerij: zāgǝrēj (Oirlo) Bedrijf waar boomstammen tot planken, balken, latten, etc. worden verzaagd. [N 50, 89a; monogr.] II-12
zak in de onderrok tas: tès (Oirlo, ... ) zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3
zak op een schort scholkentas: scholketès (Oirlo), scholleketès (Oirlo) zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)] III-1-3
zakdoek tasneusdoek: tesneuzik (Oirlo), tesnuzzik (Oirlo) neusdoek [SGV (1914)] || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakgeld zakcent: enne zakcaent (Oirlo), enne -  zakcaent (Oirlo) zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zakhorloge loge: enne loëgie vur ien ⁄t loëgie-teske (Oirlo) uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] III-1-3
zalig zalig: zalig (Oirlo, ... ) zalig [SGV (1914)] || Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)] III-3-3