e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L192p plaats=Bergen

Overzicht

Gevonden: 1064
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oud, bejaard oud: zn moeder is aalt  ālt (Bergen) oud: zn moeder is oud [DC 35 (1963)] III-2-2
oudejaarsavond oudejaarsavond: āldejaorsaovund (Bergen) Oudejaarsavond [silvesteraovent]. [N 06 (1960)] III-3-2
ouders ouders: cf. Duits "Eltern"; cf. Venrays Wb. s.v. "elder"; mv. "elders"; opm.: ouders - alders - älders - elders  elders (Bergen), vader en moeder: vader en moeder (Bergen) ouders; Komt dit woord in het dialect wel voor? [DC 05 (1937)] III-2-2
ovenpaal inschieter: ensxītǝr (Bergen) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1
overall overall (eng.): overal (Bergen) overall, werkpak uit één stuk [N 23 (1964)] III-1-3
overhemd overhemd: ôôverhemd (Bergen), sporthemd: sporthemd (Bergen) overhemd [ingels hemd, sporthemd, frontj] [N 23 (1964)] III-1-3
overjas (alg.) overjas: de aover-jas (Bergen) overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3
paard paard: pē̜rt (Bergen) [JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18] I-9
paardestal paardsstal: pę ̞rts[stal] (Bergen) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paardsknecht, eerste knecht bouwmeester: bǫu̯mɛ̄stǝr (Bergen) Bij grote bedrijven was er vaak een eerste en een tweede paardsknecht; de eerste ploegde, egde, enz.; de tweede deed meer het vuile werk: mest rijden, stallen schoonmaken enz. (L 322). Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1a; monogr.] I-6