e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zavelen zavelen: zī.ǝvǝlǝ (As) De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f] I-3
zedelijk slecht meisje flauwtoet: flàwtòwt (As), kit: cf. WNT s.v. "kit (II) - kitte"1b) "..... met de betekenis van lichtekooi  kit (As), kladder: klàdder (As), loeder: lŏĕder (As), sloor: sloor (As) een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)] III-2-2
zedig fatsoenlijk: fàtsŏĕnlik (As), onberispelijk: ónberispelik (As), voorbeeldig: vīērbèjldig (As) zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)] III-1-4
zeef zeef: Ich hauw eine kop wi-j èè ziêf: door b.v. verwarring of koorts kon ik niets onthouden  ziêf (As) zeef III-2-1
zeef in de wanmolen zeef: zīǝ.f (As) De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
zeekool eeuwige kool: WBD/WLD  īēwige kīēl (As) De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)] I-7
zeelt lep: WBD/WLD  leppe (As), louw: WBD/WLD  lōēw (As) Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)] III-4-2
zeemlap vensterleer: venstərlēͅr (As), zeemleer: ziêmlèèr (As), zeemsleer: ziêmslèèr (As) zeemlap [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeep zeep: zeip (As, ... ) Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)] III-1-3
zeepsop luter: lēətər (As), Möt det ziêpliêter kan ich seffes nog den hèèrd dweile  liêter (As), zeepsop: zēͅpsoͅp (As) zeeploog || zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)] III-2-1