32898 |
zavelen |
zavelen:
zī.ǝvǝlǝ (L417p As)
|
De wetstok insmeren met de vochtige "scherpe zavel"; zie de semantische toelichting bij ''strekel'' en de daaropvolgende lemma''s. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 83 en L 20, 28f]
I-3
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
flauwtoet:
flàwtòwt (L417p As),
kit:
cf. WNT s.v. "kit (II) - kitte"1b) "..... met de betekenis van lichtekooi
kit (L417p As),
kladder:
klàdder (L417p As),
loeder:
lŏĕder (L417p As),
sloor:
sloor (L417p As)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18972 |
zedig |
fatsoenlijk:
fàtsŏĕnlik (L417p As),
onberispelijk:
ónberispelik (L417p As),
voorbeeldig:
vīērbèjldig (L417p As)
|
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19560 |
zeef |
zeef:
Ich hauw eine kop wi-j èè ziêf: door b.v. verwarring of koorts kon ik niets onthouden
ziêf (L417p As)
|
zeef
III-2-1
|
33142 |
zeef in de wanmolen |
zeef:
zīǝ.f (L417p As)
|
De zeef, in de vorm van een rooster, waarop de nog met graanafval vermengde korrels in de wanmolen vallen. Naar gelang de grootte van de korrel onderscheidt men wel de tarwezeef, de haverzeef, enz. In dit lemma gaat het alleen om het tweede deel van dergelijke samenstellingen; alleen wanneer een dergelijke samenstelling opponeert met de benaming voor de zandzeef (zie het lemma ''zandzaaf, onderste zeef in de wanmolen'', 6.3.8) is deze hier opgenomen. [N 14, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33590 |
zeekool |
eeuwige kool:
WBD/WLD
īēwige kīēl (L417p As)
|
De overblijvende plan met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; de bladen geven een zeer vroege, smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt; zeekool (oudew [N 82 (1981)]
I-7
|
24400 |
zeelt |
lep:
WBD/WLD
leppe (L417p As),
louw:
WBD/WLD
lōēw (L417p As)
|
Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog en evenals andere vi [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19472 |
zeemlap |
vensterleer:
venstərlēͅr (L417p As),
zeemleer:
ziêmlèèr (L417p As),
zeemsleer:
ziêmslèèr (L417p As)
|
zeemlap [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zeip (L417p As, ...
L417p As)
|
Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
19644 |
zeepsop |
luter:
lēətər (L417p As),
Möt det ziêpliêter kan ich seffes nog den hèèrd dweile
liêter (L417p As),
zeepsop:
zēͅpsoͅp (L417p As)
|
zeeploog || zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|