28597 |
zwavelbloem |
solferbloem:
sǫ.lfǝrblōm (L417p As)
|
Lichtgeel poeder van fijne zwavel. Zwavelbloem smelt men op zacht vuur. In de vloeibare zwavel steekt men een kaart. Men trekt die eruit en laat de zwavel verharden. Men steekt de kaart met zwavel op een stuk hout en steekt dit stuk in brand onder de korf. Door de zwavelreuk worden de bijen gedood (Lhoest, pag. 68). [N 63, 77d; JG 1a+1b]
II-6
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
sǫ.lfǝrkã.rt (L417p As)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer‧ (L417p As)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
gesel:
gęi̯.sǝl (L417p As),
klets:
klets (L417p As),
zweep:
zwīǝp (L417p As)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
abces:
(pijnlijk)
àbcès (L417p As),
zweer:
zwéér (L417p As)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
zwellen (L417p As, ...
L417p As)
|
zwellen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
24452 |
zwemblaas |
blaas:
WBD/WLD
blaos (L417p As),
luchtblaas:
WBD/WLD
lòcht-blaos (L417p As)
|
Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten (ziel, zwam, luchtblaas) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zwaemen (L417p As),
zwimə (L417p As)
|
zwemmen [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
eghaam:
ęqām (L417p As)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
18045 |
zweren, etteren |
uitzweren:
oetzwêren (L417p As),
zweren:
zwaeren (L417p As)
|
etteren [ZND 01 (1922)] || zweren, etteren [ZND m]
III-1-2
|