25546 |
baktrog |
baktrog:
baktrǫwx (Q083p Bilzen),
kneebak:
knē̜bak (Q083p Bilzen),
mou(de):
mo. (Q083p Bilzen),
mō (Q083p Bilzen),
mō. (Q083p Bilzen),
trog:
troǝx (Q083p Bilzen)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
22827 |
bal |
bal:
bal (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen)
|
Bal. [Willems (1885)] || De welving van de voet achter de tenen. [N 60, 167a]
II-10, III-3-2
|
18468 |
bal [wld ii.10, p. 7] |
bal:
bal (Q083p Bilzen)
|
De welving van de voet achter de tenen (bal?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20688 |
bal gehakt |
frikadel:
frikkedêl (Q083p Bilzen),
frikədɛlə (Q083p Bilzen)
|
bal gehakt (frikkedel) [N 16 (1962)] || ballen van gehakt vlees, al dan niet met beschuit en kruiderijen vermengd [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|
21296 |
balans |
balans:
bǝlans (Q083p Bilzen)
|
Dwarshout, dat met een haak aan een wagen vastgemaakt wordt en waar de strengen van de - meestal twee of drie - paarden aan bevestigd worden. Dit dwarshout is dubbel zo breed als het gewone zwenghout (zie dat lemma). Het wordt alleen gebruikt in de streken met de zwaardere en meer vruchtbare grond: Haspengouw en het Maasland. Uit de rest van Limburg waren er hier en daar ook opgaven, maar aangezien deze steeds identiek waren met die voor het gewone zwenghout, kan men aannemen dat het om vergissingen gaat. Dit dubbele zwenghout komt ook voor bij de ploeg en de eg (zie het lemma evenaar, tweespanszwenghout in wld I.2). [N 17, 69b; N G, 65b; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 34, 11; monogr.]
I-13
|
26344 |
balken |
plaaien:
plǫjǝ (Q083p Bilzen)
|
De zware balken waaruit de vloer is opgebouwd. In P 57 was zoɛn balk ongeveer 10 cm dik en 18 cm breed. Zie ook afb. 67.' [Vds 29; Jan 28; Grof 32]
II-3
|
20695 |
balkenbrij |
bloed in kommetjes:
bloed èn kimpkes (Q083p Bilzen),
gebakken bloedpens:
doorgaans geen boekweit toegevoegd
gebakke bloedpêns (Q083p Bilzen),
panharst:
pannas (Q083p Bilzen)
|
balkenbrei [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30426 |
balklaag, roostering |
roostering:
ręjstǝreŋ (Q083p Bilzen)
|
De gezamenlijke balken die op één verdieping gelegen zijn. Zij vormen de basis voor de vloer van de betreffende verdieping en de zoldering van de onderliggende verdieping. In L 210 werden de zolderribben geplaatst als de muren op plafondhoogte gemetseld waren. [N 54, 115a; monogr.]
II-9
|
30431 |
balkstuk |
console:
kǫnzǫl (Q083p Bilzen)
|
De, soms versierde, klos waarop de uiteinden van de balken van een zoldering rusten. [N 54, 119c]
II-9
|
30825 |
balpartij |
trede:
trę̄t (Q083p Bilzen)
|
Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak. [N 60, 167b]
II-10
|