17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
boetse (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen),
de kop boetse (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen),
mit de kop boetse (L247p Broekhuizen),
tigge iets botse (L247p Broekhuizen)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
stevige benen:
den het stevige... (L247p Broekhuizen),
stevige biën (L247p Broekhuizen)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bukke (L247p Broekhuizen),
zich boeke (L247p Broekhuizen)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
fallie (L247p Broekhuizen)
|
sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
haffele (L247p Broekhuizen, ...
L247p Broekhuizen)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33159 |
aardappel |
aardappel:
ęrǝpǝl (L247p Broekhuizen),
patat:
pǝtat (L247p Broekhuizen)
|
Solanum tuberosum L. De algemene benaming voor het gewas en het produkt. Voor het lemma Aardappel is, naast de vragenlijsten voor het enkelvoud, ook gebruik gemaakt van opgaven voor het meervoud en voor samenstellingen. Voor vormen als jappel, jarpel, jatappel, ja(r)dappel is geen afzonderlijk type geconstrueerd. Ze zijn ondergebracht bij het type aardappel. Elper is opgevat als een metathesis-vorm van de variant erpel; en zo is ook jalper een metathesis van jarpel, zoals kelver voorkomt naast kervel en zulker naast zurkel. Indien niet uitdrukkelijk aangegeven, is het voor de varianten van de typen crompîre en grompeer niet uit de opgaven zelf op te maken of deze eind- dan wel begin-accent hebben. Volgorde in het type aardappel (V staat voor een klinker): 1. -rdVp- (-rtVp-) 2. -dVp- (tVp-) 3. -rVp- 4. -rp- (-rǝp-) 5. -p-. [N 12, 1-4; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 20, 1a; A 23, 17; L 1, a-m; L 1 u, 120; L B2, 354; L 2, 14; L 32, 4; L 34, 8; L 35, 77; L 43, 8; Lu 1, 17; R 3, 27; S 1; Gwn 9, 1; monogr.; add. uit N 18, 64; N M, 15-18; A 21, 1f]
I-5
|
33210 |
aardappelloof verbranden |
opstoken:
ǫpstǭkǝ (L247p Broekhuizen)
|
De bladeren van de aardappelstruiken worden in het veld op een hoop gegooid en, als ze voldoende gedroogd zijn, verbrand. [A 45, 27c; monogr.]
I-5
|
34283 |
aardappelmolen |
varkensmolen:
vɛrkǝsmø̄lǝ (L247p Broekhuizen)
|
De aardappelmolen is het werktuig waarmee men de gekookte aardappelen tot puree maalt. [N 18, 134; monogr.]
I-11
|
33211 |
aardappelriek, algemeen |
knikriek:
knekrēk (L247p Broekhuizen)
|
Riek met bolletjes ("kogeltjes") aan de uiteinden van de tanden, om aardappelen mee te verplaatsen, maar ook wel gebruikt om te rooien. Doorgaans heeft de aardappelriek negen tanden, de bietenriek zes, die wat verder uit elkaar staan, en de speciale riek om te rooien vier of vijf. Soms zijn de tanden van de laatste plat (en dan lijkt deze sterk op de Voerriek), terwijl die van de algemeen gebruikte riek rond zijn. Vergelijk ook het lemma Mestriek in aflevering I,1, blz. 8-10 en het lemma Bietenrek in deze aflevering. [N 18, 25a, 25b en 58; JG 1c, 2c; A 28, 3a; Lu 6, 3a; monogr.]
I-5
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
Syst. WBD
erdbaereflaaj (L247p Broekhuizen)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|