e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q003p plaats=Genk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouw, vrouwspersoon vrouw: vro (Genk), vrouwlie: vroolie (Genk), vrouwmens: vròmmis (Genk), wijf: wijf (Genk) vrouw || vrouwen III-2-2
vrouwelijk geslachtsdeel fluit: Gewoon.  fleet (Genk), kut: Gemeen.  kut (Genk), muis: Schertsend.  moes (Genk), poesje: Schertsend.  poeske (Genk), pruim: Gewoon.  proum (Genk), prut: Gemeen.  prut (Genk), struif: Gemeen.  stróf (Genk) [N 10c (1995)] III-1-1
vrouwelijk kalf vaarzenkalf: vē̜rzǝn[kalf] (Genk) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk lam germ: gørm (Genk), gɛrm (Genk), germpje: gɛrmkǝ (Genk) [L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.] I-12
vrouwelijk schaap in het algemeen germ: gęrm (Genk), gęrǝm (Genk), gɛrm (Genk), ooi: ō. (Genk), schaap: sxǭp (Genk) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zoog: zē̜ǝx (Genk), zū.x (Genk), zūx (Genk), zūǝ.x (Genk), zūǝx (Genk) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif duivin: douvin (Genk), zij: zei (Genk), zij (Genk), zijtje: zèikə (Genk) 5. Duivin. || Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfjesduif. [Goossens 1a (1955)] III-3-2
vrouwelijke eend hen: hen (Genk) [L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.] I-12
vrouwelijke geit germ: gęrm (Genk) [N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.] I-12
vrouwelijke hond, teef tooi: tui̯ (Genk), tuj (Genk), tooitje: tui̯kə (Genk) teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)] III-2-1