20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vro (Q003p Genk),
vrouwlie:
vroolie (Q003p Genk),
vrouwmens:
vròmmis (Q003p Genk),
wijf:
wijf (Q003p Genk)
|
vrouw || vrouwen
III-2-2
|
17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
fluit:
Gewoon.
fleet (Q003p Genk),
kut:
Gemeen.
kut (Q003p Genk),
muis:
Schertsend.
moes (Q003p Genk),
poesje:
Schertsend.
poeske (Q003p Genk),
pruim:
Gewoon.
proum (Q003p Genk),
prut:
Gemeen.
prut (Q003p Genk),
struif:
Gemeen.
stróf (Q003p Genk)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vē̜rzǝn[kalf] (Q003p Genk)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gørm (Q003p Genk),
gɛrm (Q003p Genk),
germpje:
gɛrmkǝ (Q003p Genk)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gęrm (Q003p Genk),
gęrǝm (Q003p Genk),
gɛrm (Q003p Genk),
ooi:
ō. (Q003p Genk),
schaap:
sxǭp (Q003p Genk)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zē̜ǝx (Q003p Genk),
zū.x (Q003p Genk),
zūx (Q003p Genk),
zūǝ.x (Q003p Genk),
zūǝx (Q003p Genk)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
douvin (Q003p Genk),
zij:
zei (Q003p Genk),
zij (Q003p Genk),
zijtje:
zèikə (Q003p Genk)
|
5. Duivin. || Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Wijfjesduif. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
hen:
hen (Q003p Genk)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
germ:
gęrm (Q003p Genk)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
tooi:
tui̯ (Q003p Genk),
tuj (Q003p Genk),
tooitje:
tui̯kə (Q003p Genk)
|
teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|