id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20435 | weduwe | weef: weejf (Hoepertingen) | weduwe [ZND 08 (1925)] III-2-2 |
20451 | weduwnaar | weeuwenaar: weiwuni-jər (Hoepertingen) | weduwnaar [ZND 08 (1925)] III-2-2 |
18275 | weefsel, stof | stof: stof (Hoepertingen), stuif (Hoepertingen) | de stof (het goed) [ZND 07 (1924)] || Hoe noemt U: stof in het algemeen [N 62 (1973)] III-1-3 |
25579 | weegtoestel | balans: balans (Hoepertingen), bascule: bǝskøl (Hoepertingen) | Weegtoestel waarmee de gevulde zakken gewogen kunnen worden. Vroeger gebeurde dit met een balans, maar die werd al snel vervangen door de bascule omdat laatstgenoemde het voordeel had dat ze als tegengewicht slechts eentiende van de te wegen massa nodig had. Bij de balans daarentegen moesten de twee lasten gelijk zijn. [Coe 258; Coe 259; Coe 260; Grof 284; Grof 285] II-3 |
21518 | weekblad? | revue (fr.): Van Dale: revue (Fr.), 4. tijdschrift van gevarieerde inhoud; ook als titel. revue (Hoepertingen), weekblad bet veel prenten: weeəkblaod be vuil preinte (Hoepertingen) | weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)] III-3-1 |
23511 | weekdienst | zeswekenmis: zeswekemès (Hoepertingen) | Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)] III-3-3 |
18166 | weer genezen | weer op het zijn: wierm op t zijn (Hoepertingen), wiral op t zijn (Hoepertingen) | hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)] III-1-2 |
24896 | weer naar het jaargetijde | sint-maartenzomer: Sint Maorten = nazomer sintə matə zoumər (Hoepertingen) | weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4 |
25112 | weerlichten | heiweren: hyweert (Hoepertingen), ww. ⁄t heiwiərt (Hoepertingen) | weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] || weerlichten [ZND 21 (1936)] III-4-4 |
25110 | weerlichtx | heibrand: heidebrand heibjant (Hoepertingen), weerlicht: wiərlix (Hoepertingen) | weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)] III-4-4 |