e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
windzuiger windschepper: węi̯.ntsxø̜pǝr (Hoepertingen) Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c] I-9
winkel winkel: die hielt doa winkel (Hoepertingen) winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkel drijven winkel houden: die hielt doa winkel (Hoepertingen) winkel drijven [N 102 (1998)] III-3-1
winkelhaak winkelhaak: weŋkelhūwk (Hoepertingen), winkelhoak (Hoepertingen), winkelhuwk (Hoepertingen) Hoe zegt U: een hoekvormige scheur (winkelhaak?)? [N 62 (1973)] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)] II-7, III-1-3
winkelkorf kalebas: kalbaas (Hoepertingen), korf: eene kuiref (Hoepertingen), korf (Hoepertingen) Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)] III-3-1
winnen winnen: (w)Ene (Hoepertingen), wenne (Hoepertingen), wennen (Hoepertingen), weənne (Hoepertingen), puntje onder de e  wenə (Hoepertingen) III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
winterkleren winterkleren: weͅntərkleər (Hoepertingen) winterkleren [N 23 (1964)] III-1-3
winterkoninkje koninkje: keuninkske (Hoepertingen), winterkoninkje: wijnterkuiningske (Hoepertingen) winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
winterverblijf schaap(s)stal: sxǫpsstal (Hoepertingen) [N 78, 26; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
winterwortelen poten: pǫu̯tǝ (Hoepertingen) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5