e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wannen met de wanmolen schoonmaken: sxǫu̯nmǭ.kǝ (Hoepertingen) Het werken met de wanmolen. Zie voor de fonetische documentatie van [wannen] het lemma ''wannen met de wan'' (6.3.1) en zie ook de toelichting bij dat lemma. [N 14, 39; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
want duimhandschoen: duimhandschoen (Hoepertingen), haas: een has (Hoepertingen) want, handschoen waarvan de vier vingers samen zitten [ZND 35 (1941)] III-1-3
warm weerx warm (weer): wɛrm (Hoepertingen) warm (weer) [ZND A1 (1940sq)] III-4-4
was was: wãs (Hoepertingen) Afscheidingsprodukt uit de wasklieren van de bijen. Voorheen werd de bijenwas veel gebruikt als grondstof voor kaarsen. Momenteel wordt de bijenwas als grondstof vaak vervangen door plantenwas of belangrijk goedkoper te produceren chemicaliën. Nog steeds is de bijenwas van belang voor de bereiding van zalven, kosmetische produkten en boenwas, voor het modelleren van gietvormen en voor medische toepassingen. [N 63, 121a; JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 52; Ge 37, 145; monogr.] II-6
wasdraad wiek: wiek (Hoepertingen) De in was gedrenkte draad, gebruikt om kaarsen aan te steken [spintlicht?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wasgoed was: was (Hoepertingen) Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] III-2-1
wasknijper speld: spɛlə (Hoepertingen), wasspeld: wasspɛlə (Hoepertingen), wāsspɛlə (Hoepertingen) klemmende houtjes om de wasch op de drooglijn vast te maken [ZND 36 (1941)] III-2-1
wasmand wasbanst: wās˱bās (Hoepertingen) In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
wastafeltje in de sacristie lavabo (lat.): lavabouw (Hoepertingen, ... ) Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)] III-3-3
waterblaas waterblaas: wɛtǝrbluǝs (Hoepertingen) De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a] I-11