19009 |
abuis |
abuis:
du bes abies (L368p Neeroeteren),
ook materiaal znd 19a,6
abuus (L368p Neeroeteren),
du bes abies (L368p Neeroeteren),
mis:
de`s mis (L368p Neeroeteren),
des mis (L368p Neeroeteren),
det is mis (L368p Neeroeteren, ...
L368p Neeroeteren),
du bes mis (L368p Neeroeteren),
ook materiaal znd 19a,6
du bes mis (L368p Neeroeteren),
verkeerd:
verkierd (L368p Neeroeteren)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achterdachten:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ig hauw gein achterdechten (L368p Neeroeteren),
achterdocht:
ig hauw gein achterdocht (L368p Neeroeteren),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ig hauw gein achterdocht (L368p Neeroeteren),
achtergedachten:
ik hauw gein achtergedechten (L368p Neeroeteren),
erg:
ich haw doa gein erg in (L368p Neeroeteren),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
ig hauw gein erg in (L368p Neeroeteren)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
25099 |
achtereen, na elkaar |
aan een stuk:
ps. in deze betekenis staat het niet!
aan èè stèk (L368p Neeroeteren),
de een achter de ander:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
d⁄ein achter d⁄ander (L368p Neeroeteren),
met staande kar:
Bijv. als de oogst wordt binnengehaald met een gereedstaande kar als de andere aankomt.
möt stoandzje kar (L368p Neeroeteren),
na-een:
LET OP: de paginering van deel 2 (Ned.-Brees).
noa ein (L368p Neeroeteren),
naastegang:
noastegang (L368p Neeroeteren)
|
achtereen, na elkaar
III-4-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L368p Neeroeteren)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33789 |
achterhand van het paard |
achterwerk:
axtǝrwɛrǝk (L368p Neeroeteren)
|
Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9]
I-9
|
33802 |
achterknie |
hees:
hīrs (L368p Neeroeteren)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
17651 |
achterste |
achterste:
achterste (L368p Neeroeteren)
|
achterste [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
achteruit:
achteroêt (L368p Neeroeteren),
axtərū.t (L368p Neeroeteren),
hup-terug:
hęp tryq (L368p Neeroeteren),
prrr:
pr̄ (L368p Neeroeteren)
|
Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteroetgoan (L368p Neeroeteren),
wijken:
wieken (L368p Neeroeteren)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
houwen:
hōu̯ǝ (L368p Neeroeteren)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|