32770 |
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam |
[eg]balken:
[eg]˱ba.lkǝ (Q171p Vlijtingen),
balken:
ba.lkǝ (Q171p Vlijtingen),
raam:
rǭm (Q171p Vlijtingen)
|
De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.]
I-2
|
32836 |
de grond vasttreden, aanstampen |
aantreden:
ǭn[treden] (Q171p Vlijtingen)
|
In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.]
I-2
|
22772 |
de helft vragen |
geef mich de helft:
gem ich den helf (Q171p Vlijtingen)
|
Wat roepen de kinderen als ze de helft vragen van iets, bijvoorbeeld van iets dat ze tegelijkertijd hebben gevonden? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21420 |
de hort op |
de rits op:
de rits op (Q171p Vlijtingen)
|
Welke uitdrukking gebruikt men in Uw dialect voor: veel weg wijn, dikwijls niet thuis wezen? (Een dergelijke uitdrukkinng wordtt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaa [Lk 06 (1956)]
III-3-1
|
21416 |
de hort op? |
op rabot (<fr.):
op rabot (Q171p Vlijtingen)
|
woest en wild leven, met veel cafés bezoeken [wilden] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dękǝ (Q171p Vlijtingen)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|
34273 |
de stal uitmesten |
uittrekken:
ō.ttrękǝ (Q171p Vlijtingen)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19859 |
de tafel dekken |
de tafel vaardigmaken:
de taofel vàddəgmaoke (Q171p Vlijtingen)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
22099 |
de voor het spel uitgekozen duif in een mand stoppen |
korf (zn.):
kerf (Q171p Vlijtingen)
|
de voor het spel uitgekozen duif op het hok in een mand stoppen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32702 |
de wintervoor ploegen |
bol varen:
būǝ.l vǭ.rǝ (Q171p Vlijtingen
[(de ene voor op de andere)]
)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|