e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q171p plaats=Vlijtingen

Overzicht

Gevonden: 1960
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
esdoorn geppelhout: ahorn  gëppelhout (Vlijtingen, ... ), lepelboom: ± WLD = lepelboom  ljiëppelboom (Vlijtingen), lepelhout: ahorn  lepelhout (Vlijtingen, ... ), mesjes: ± WLD additie bij vraag 61: de zaden (van de ljieppelboom = esdoorn)  meskes (Vlijtingen) ahorn [N 92 (1982)] || De esdoorn: een grote boom met dichte kroon; de twijgen zijn donkergrijs met groene knoppen; het blad is donkergroen, aan de onderzijde grijs; de bloemen staan in hangende trosvormige pluimen, terwijl de gevleugelde zaden onderling een scherpe hoek vormen [N 82 (1981)] || zaden van de esdoorn [N 82 (1981)] III-4-3
eten (ww.) eten: eiten (Vlijtingen), éétə (Vlijtingen) eten [RND], [ZND 25 (1937)] III-2-3
evenaar, tweespanszwenghout warsel: wi̯ǝ.sǝl (Vlijtingen) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
familie familie: famielə (Vlijtingen), famīēlə (Vlijtingen, ... ) familie [ZND 11 (1925)] || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] || verwant; wij zijn niet verwant [ZND 11 (1925)] III-2-2
feestdag van sint-maarten sint-maarten: sint mjatten (Vlijtingen) Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)] III-3-3
fijt fijt: fijt (Vlijtingen) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] III-1-2
filter in de melkzeef zijglapje: zęi̯xlɛpkǝ (Vlijtingen) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
fladderen fladderen: fladdere (Vlijtingen) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flank flanken: flā.ŋkǝ (Vlijtingen), zijden: zę.i̯ǝ (Vlijtingen) Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10] I-9
flatteus; flatterend gekleed zijn fris: fris (Vlijtingen) flatterend, zodat het iemands uiterlijk gunstig doet uitkomen, gezegd van bijv. kleren [flatteus, gallant] [N 85 (1981)] III-1-4