20790 |
beschuit |
beschuit:
1a-m
beschuut (Q008p Vucht)
|
beschuit [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
33166 |
besjes aan de aardappelplant |
zaadbollen:
zǭdbøl (Q008p Vucht)
|
De besachtige groene vruchten die zich uit de bloemen van de aardappelplant ontwikkelen. Vroeger, voordat men pootaardappelen selecteerde uit de eigen oogst, werd uit deze vruchtjes van de plant pootzaad gewonnen. Het lemma bevat alleen meervouden. Bij goesbollen wordt door de zegslieden opgegeven dat ...kinderen deze bollen aan een lange twijg (steken) en dan de bollen zo ver mogelijk weggooien of zwiepen; goezen is "zwiepen". Warnant (1949, 175) vermeldt dit spel ook voor Waals Haspengouw. Het regelmatige voorvoegsel aardappel- of patatte- is hier weggelaten; zie het lemma Aardappel. Zie voor de fonetische documentatie van de varianten voor aardappel, ook datzelfde lemma Aardappel. [N 12, 7; L 32, 14; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
21532 |
besteken |
besteken:
ène besteken (Q008p Vucht, ...
Q008p Vucht)
|
Iemand besteken (ter gelegenheid van zijn naamfeest). [ZND 33 (1940)]
III-3-1, III-3-2
|
21471 |
betalen |
betalen:
de moos gelds huiben veur te koone te betalen (Q008p Vucht)
|
Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
de kluts kwijt:
ə woar de kluts kwit (Q008p Vucht),
ook materiaal znd 32, 67
də kluts kwiet (Q008p Vucht)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
21516 |
betrappen |
traperen (<fr.):
getrappèrd (Q008p Vucht)
|
betrappen [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
bejjen (Q008p Vucht)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beuk (Q008p Vucht)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
murg:
murg (Q008p Vucht),
møͅrx (Q008p Vucht)
|
beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trē.i̯ǝn (Q008p Vucht)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|