20125 |
staart |
staart:
start (Q095a Caberg)
|
staart [DC 02 (1932)]
III-4-2
|
24579 |
stam van de boom |
stam:
WBD/WLD
de stam (Q095a Caberg)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20942 |
steen |
kern:
WBD/WLD
kern (Q095a Caberg)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
stellepe (Q095a Caberg)
|
Stelpen van bloed (struppen, stuffen, stulpen, stelpen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
WBD/WLD
kepotgoon (Q095a Caberg)
|
Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19308 |
stiekem |
dievelings:
dievelings (Q095a Caberg),
heimelijk:
heimelek (Q095a Caberg),
heymelik (Q095a Caberg),
stiekem:
stiekem (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19327 |
stijfkop |
bok:
⁄ne bok (Q095a Caberg),
stier:
⁄ne stier (Q095a Caberg),
stijfkop:
⁄ne stiefkop (Q095a Caberg)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
bokkig:
bokkig (Q095a Caberg),
stieretig:
stieretig (Q095a Caberg)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (Q095a Caberg)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25212 |
stille regen |
natte sneeuw:
nate snie (Q095a Caberg),
sneeuwregen:
snie-reege (Q095a Caberg)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|