18825 |
bedroefd |
droef:
ook materiaal znd 23,33
drief (Q072p Beverst),
droevig:
ook materiaal znd 23,33
drievig (Q072p Beverst)
|
droef [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
be̞tsprē̞i̯ (Q072p Beverst),
sprei:
sprei (Q072p Beverst),
sprē (Q072p Beverst)
|
bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
22837 |
beeld |
beeld:
onder de ø staat een kleine e geschreven
ə bølt (Q072p Beverst)
|
Een beeld. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
beemd:
bamp (Q072p Beverst),
bɛm (Q072p Beverst)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
bein (Q072p Beverst)
|
been [ZND 21 (1936)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
beenderen (mv.):
beener (Q072p Beverst),
knook:
kniĕik (Q072p Beverst),
knihek (Q072p Beverst),
knohek (Q072p Beverst),
knoək (Q072p Beverst)
|
been [ZND 21 (1936)] || beenderen (op het kerkhof) [ZND 21 (1936)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20193 |
beenderen op het kerkhof |
beender?:
znd 21, 009c
beener (Q072p Beverst),
knook/knoken (ev./mv.?):
znd 21, 009c
kneuk (Q072p Beverst)
|
beenderen (op het kerkhof) [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33898 |
beervoetigheid |
(een) berepoot (hebben):
bē̜.rǝput (Q072p Beverst),
(het) staat te breed:
stē. tǝ brē.t (Q072p Beverst)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
25053 |
beetje, een weinig |
kwakkel:
kwakəl (Q072p Beverst)
|
onbepaalde kleine hoeveelheid (kwakkel) [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
25559 |
beginnen te rijzen |
opgaan:
opgǫn (Q072p Beverst)
|
De informant van Q 121 merkt op dat dit "beginnen te rijzen" gebeurt van b.v. zondagavond tot 4 uur maandagmorgen. [N 29, 25a; monogr.]
II-1
|