18229 |
voile |
voile (fr.):
voile (Q095a Caberg),
voiletje (<fr.):
vwelke (Q095a Caberg)
|
lichte sluier die van een dameshoed afhangt [voile, vool, voel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25201 |
volle maan |
volle maan:
volle maon (Q095a Caberg)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
volgroeid:
volgreuid (Q095a Caberg),
volwassen:
volwasse (Q095a Caberg)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20174 |
voogd |
voogd:
voog (Q095a Caberg)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
kullen:
kölle (Q095a Caberg),
verneuken:
verneuke (Q095a Caberg)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18889 |
voornemen |
voornemen:
⁄t veurnumme (Q095a Caberg)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19007 |
voornemens zijn |
van plan zijn:
van plan zien (Q095a Caberg),
voornemens zijn:
veurnummens zien (Q095a Caberg)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18911 |
voorzichtig |
nadenkend:
naodinkend (Q095a Caberg),
oppassend:
oppassend (Q095a Caberg)
|
rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19341 |
vreugde |
lol:
lol (Q095a Caberg),
plezier:
plezeer (Q095a Caberg)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
compeer (<fr.):
Van Dale: compeer (<Fr.), kameraad; kwant [kwast?, rk], vent.
compeer (Q095a Caberg),
kameraad:
kammeraod (Q095a Caberg),
kammeraodse (Q095a Caberg),
vriend:
vrund (Q095a Caberg)
|
vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)]
III-3-1
|