18547 |
veel te wijde broek |
flodderbroek:
flodderbrook (Q095a Caberg)
|
broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20497 |
veelvraat |
doorjager:
als met er mager bij blijft
doorjeeger (Q095a Caberg),
slokker:
slòkkər (Q095a Caberg),
slokpans:
nogal grof
slòkpàns (Q095a Caberg)
|
veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24919 |
veld, open land |
veld:
⁄t vèld (Q095a Caberg)
|
veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33505 |
veldsla |
veldsalade:
WBD/WLD
veldslaoi (Q095a Caberg)
|
Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)]
I-7
|
20660 |
venkel |
venkel:
WBD/WLD
vinkel (Q095a Caberg)
|
Venkel; een tweejarig of overblijvend kruid met een ronde gestreepte stengel, tot 1.50 m hoog; de bloemen zijn geel, de zaden langwerpig, geelgrijs en gegroefd; de gedroogde blaadjes of zaadjes worden als specerij gebruikt (venkel, vennekool, foele). [N 82 (1981)]
I-7
|
21433 |
verbeuzelen |
verdoen:
z⁄nen tied verdoen met kletse (Q095a Caberg)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18159 |
verbinden van een wonde |
verbinden:
verbinde (Q095a Caberg),
zwachtelen:
zwachtele (Q095a Caberg)
|
verbinden: Een wond verbinden (banden, verbinden, zwachtelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18940 |
verbruien |
begaden:
begaoje (Q095a Caberg),
cf. VD s.v. "begaaien"; maar Ton heeft in III, 2.3. "begaden"dus moet ik het ook
begaoje (Q095a Caberg),
niet vaardig krijgen:
neetveerdig kriege (Q095a Caberg),
verdestrueren:
cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 221 "vertesteweren, vertestewierden, verdisterwaaiern, verdisseleweren
vertesteleweere (Q095a Caberg),
verkerven:
verkerreve (Q095a Caberg),
verknoeien:
verknoeie (Q095a Caberg),
verruneren:
verrenneweere (Q095a Caberg)
|
door onoordeelkundige handeling of aanpak bederven [verpeuteren, verbruien, verknoeien] [N 85 (1981)] || er niet in slagen iets tot een goed einde te brengen, geen succes hebben [slip slaan] [N 85 (1981)] || zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17932 |
verdacht rondlopen |
rondsluipen:
roondsloepe (Q095a Caberg)
|
Rondzwerven met kwaad in de zin (schuipen, rallen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21798 |
verdachte zaak |
geen zuivere koffie:
geine zuvere koffie (Q095a Caberg),
niet katholiek:
nit katteliek (Q095a Caberg),
niet koosjer:
nit kŏsjer (Q095a Caberg),
niet pluis:
neet ploes (Q095a Caberg)
|
een verdachte zaak, een zaak waarvan vermoed wordt dat die niet helemaal pluis is [koetel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|