e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q075p plaats=Vliermaalroot

Overzicht

Gevonden: 1287
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braam bramen: bręi̯mǝ (Vliermaalroot) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes bramelen: bromələ (Vliermaalroot) braam(bessen) [RND] III-4-3
braambessen bramelen: bro.mǝlǝ (Vliermaalroot) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braden braden: vleesch broy(3)en (Vliermaalroot), gerekt y  vleès broy(3)en (Vliermaalroot) vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)] III-2-3
branden branden: bjan (Vliermaalroot), bjanən (Vliermaalroot) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout meterhout: meͅi̯ətərhōt (Vliermaalroot, ... ), spaantjes: spenkəs (Vliermaalroot), speͅnkəs (Vliermaalroot, ... ), vinkelhout: feŋkəlhōt (Vliermaalroot, ... ), finkelhoot (Vliermaalroot, ... ) [Lk 02 (1953)] [ZND 22 (1936)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brandmuur tussen woonhuis en stal tussenmuur: tø̜sǝmūr (Vliermaalroot) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6
brede buikriem onderhulp: ǫ.ndǝrhø̜.lǝp (Vliermaalroot) Riem die onder de buik van het paard wordt gespannen en aan de twee uiteinden van de berries wordt vastgemaakt. Hij zorgt ervoor dat het paard steviger tussen de berries staat en voorkomt dat de kar opkipt. Deze riem is breder dan de smalle buikriem opdat hij bij het opkippen van de kar niet in de buik van het paard zou snijden. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 73] I-10
breeddorser breeddorser: brē.dǭ.sǝr (Vliermaalroot) Bij deze dorsmachine werden de schoven dwars, in de breedte, of, anders gezegd, overlangs, in de opening geschoven. Hier gebeurt het eigenlijke dorsen door een molen met latten of wellen. Wompes Pelzer is een Duits fabrikaat breeddorsers, dat nog door paardekracht werd voortbewogen. Zie afbeelding 12. [N 14, 6b; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
breien strikken: koosen strikken (Vliermaalroot) Kousen breien. [ZND 22 (1936)] III-1-3