34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
brɛnjex (L324p Baexem)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
sliepuit doen:
⁄t sliep oet doon (L324p Baexem),
uitsliepen:
ōē‧tsjlie‧pe (L324p Baexem)
|
uitsliepen [sliep oet doon] [N 07 (1961)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
utšpanǝ (L324p Baexem)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
krøjwɛ̄rǝk (L324p Baexem)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
17705 |
uitwerpselen |
keutel:
Ordinair.
kèùtele (L324p Baexem),
poep:
pōēp (L324p Baexem),
stront:
Ordinair.
sjtróntj (L324p Baexem)
|
uitwerpselen [N 10c (1961)]
III-1-1
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koeflater:
kuflātǝr (L324p Baexem)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21387 |
unster |
ponder:
punjer (L324p Baexem)
|
Weeginstrument met hefboomwerking. [N 18 (1962)]
III-3-1
|
17699 |
urine |
pis:
pis (L324p Baexem),
zeik:
Ordinair.
zeik (L324p Baexem)
|
urine [N 10c (1961)]
III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (L324p Baexem),
zeiken:
Ordinair.
zeike (L324p Baexem)
|
urineren [N 10c (1961)]
III-1-1
|
34061 |
vaars |
vaars:
vɛrs (L324p Baexem)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|