20730 |
vlaai met deegdeksel |
vlaai met deksel:
Syst. WBD
flaaj met deksel (L324p Baexem)
|
Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
vlaai met latjes:
Syst. WBD
flaaj met letjes (L324p Baexem)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. WBD
sjpie:s (L324p Baexem)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaienschotel:
flaaiesjóttel (L324p Baexem),
vlaaie sjotel (L324p Baexem)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vloams (L324p Baexem)
|
Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkoef (L324p Baexem),
mérkoef (L324p Baexem)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || vlaamse gaai
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vlag:
vlag (L324p Baexem)
|
vlag: Loopt Klaas voorop met de -? [DC 39 (1965)]
III-3-1
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
vlêrmōēs (L324p Baexem)
|
vleermuis [DC 40 (1965)]
III-4-2
|
33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
kussens:
kø̜sǝs (L324p Baexem)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|
33117 |
vlegelband |
riem:
rēm (L324p Baexem)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|