e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vorentrekker lopentrekker: lø̜i̯pǝtrękǝr (Baexem) Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.] I-5
vork fourchette: fersjèt (Baexem), riekje: reekske (Baexem) vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)] III-2-1
vos, vospaard voes: vus (Baexem), voespaard: vuspē̜rt (Baexem) Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j] I-9
vriend vriend: vrinḍj (Baexem) vriend [RND] III-3-1
vroegmis vroegmis: də vruməs (Baexem) vroegmis [RND] III-3-3
vrouw vrouw: vrow (Baexem, ... ) vrouw [RND], [RND] III-3-1
vrouwelijk jong van de geit lam: lām (Baexem), lammetje: lɛmkǝ (Baexem) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf vaars: vē̜rs (Baexem), vaarskalf: vē̜rs[kalf] (Baexem) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kuiken hoentje: hø̄nkǝ (Baexem), pul: pø̜l (Baexem) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is eersteling: īrstǝleŋ (Baexem), vaars: vē̜rs (Baexem) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11