23340 |
zonden |
zonden:
zŭnj (L327p Beegden)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
30339 |
zonneblinden, jaloezie |
jaloezieën:
šaluziǝ (L327p Beegden)
|
Vensterluiken aan de buitenzijde van het raam, bestaande uit stijlen en dorpels die zijn voorzien van richels, waartussen in schuine stand plankjes zijn aangebracht. [N 55, 69; A 23, 18b add; A 46, 11c add.]
II-9
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (L327p Beegden)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
jong:
joŏng (L327p Beegden),
jông (L327p Beegden, ...
L327p Beegden),
zoon:
zoon (L327p Beegden, ...
L327p Beegden)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zôât (L327p Beegden)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (L327p Beegden)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zōēke (L327p Beegden)
|
zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21324 |
zuinig |
nauw:
nĕj (L327p Beegden),
zuinig:
zunig (L327p Beegden)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zoer höbbe (L327p Beegden)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
zöster (L327p Beegden, ...
L327p Beegden,
L327p Beegden),
neen
zöster (L327p Beegden, ...
L327p Beegden)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|