e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vlodrop

Overzicht

Gevonden: 4029

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aalmoes aalmoes: aalmoos (Vlodrop) de gift aan een arm persoon [aalmoes, arremoes, karitaat] [N 89 (1982)] III-3-1
aalmoezenier aalmoezenier: aalmoezeneer (Vlodrop) Een priester die belast is met de zielzorg van een bepaalde klasse of groep van mensen [aalmoezeneer]. [N 96D (1989)] III-3-3
aambeien aambeien: aambieje (Vlodrop) Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten). [N 84 (1981)] III-1-2
aan de borst zijn zuiken: cf. WNT s.v. "zuiken (I) - zuk(k)en"voor Limb. zuiken maar ook zoeken, zoken, zauken  zoeke (Vlodrop) gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
aan flarden kapot gereten: zien kleier ware kapot gerete (Vlodrop) Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)] III-1-3
aanaarden hogen: hø̄gǝ (Vlodrop) Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21] I-5
aanaardhandploeg hoogploeg: hø̄xplōx (Vlodrop) De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42] I-5
aanaardploeg hoogploeg: hø̄xplōx (Vlodrop) Een lichte soort ploeg door paardekracht getrokken, die open voren trekt, met een schaar "in de vorm van een varkenssnuit" (zegsman van L 328) of met twee scharen ruggelings tegen elkaar geplaatst, die de grond naar beide zijden wegschuift, tegen de rij aardappelplantjes aan. Met hetzelfde stuk gereedschap kunnen ook de voren worden getrokken waarin gepoot kan worden. Soms geeft de zegsman dat ook uitdrukkelijk aan. Er kan evenwel ook met een normale, d.w.z. éénscharige, ploeg worden gepoot; zie de algemene toelichting bij de paragraaf over het poten. Ook wanneer door de zegsman in het midden is gelaten of de aanaardploeg met paardekracht of door mankracht (zie het lemma Aanaardhandploeg) wordt voortgetrokken, is de opgave hier ondergebracht. In enkele plaatsen in het zuidwesten is wel opgegeven dat er met de ploeg werd aangeaard, zonder dat evenwel het woord voor die ploeg werd opgegeven, dat zijn P 113, 115, 119, 173, 176, 176a, 177, 177a, 180, 187, Q 76 en 79a. [N 12, 25; N J, 8b; JG 1c; monogr.; add uit N 11, 30, 31; N 12, 24] I-5
aanbouw van gaas draad: draod (Vlodrop) Hoe heet de aanbouw van gaas, geknoopt gaas of traliewerk? (zie tekening 4) [N 93 (1983)] III-3-2
aandeel, part deel: deil (Vlodrop) het deel van het geheel dat men krijgt [garant, rantsoen, part, portie, deel] [N 91 (1982)] III-4-4