e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L250p plaats=Arcen

Overzicht

Gevonden: 2266
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwak, slap zwak: zwāāk (Arcen), zwâ:k (Arcen) zwak [DC 02 (1932)] III-1-1
zwaluwstaartverbinding zwalvenstaart: zwɛlvǝstart (Arcen) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zware bui, plensbui harde regen: hardde rêgen (Arcen) hard regenen, het regent hard [DC 30 (1958)] III-4-4
zwarte kraai, kraai kraai: krêj (Arcen) kraai [SGV (1914)] III-4-1
zwarte nachtschade duivelskruid: dyvǝlskrūt (Arcen), nachtschaduw. Opgegeven voor kaal knopkruid.  duvelskroe:t (Arcen, ... ) nachtschade [DC 28 (1956)] || Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5, III-4-3
zwavelx zwagel: ps. of toch omspellen volgens Frings: [zw‰gel]? Opm. v.d. invuller: ‰: de e-klank van t Ned. woord "pet", maar gerekt; ´: de toonloze e-klank.  zwēgĕl (Arcen), zwavel: ps. boven de ‰ staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken.  zwēvel (Arcen) zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4
zweep smik: smek (Arcen), zweep: zwēp (Arcen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zwemmen zwemmen: zwimmen (Arcen), zwimə (Arcen), zwèmme (Arcen) zwemmen [RND], [SGV (1914)] || Zwemmen. [DC 38 (1964)] III-3-2
zwenghout, spoorstok trekhaam: trękhām (Arcen) Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.] I-2
zweren, etteren netteren: nettere (Arcen), zweren: zwêre (Arcen) etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)] III-1-2