31147 |
zadelmaker |
haammaker:
hāmmę̄kǝr (L250p Arcen)
|
Ambachtsman die zadels, paardetuig en ook ander leerwerk vervaardigt. [monogr.]
II-10
|
18186 |
zakdoek |
tasneuze:
tesnŭse (L250p Arcen),
tesnŭze (L250p Arcen),
tassendoek:
tessendook (L250p Arcen)
|
neusdoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zalig (L250p Arcen)
|
zalig [SGV (1914)]
III-3-3
|
19436 |
zand strooien |
strouwen:
strawə (L250p Arcen)
|
Het strooien van wit zand op de vloer (strooien, strooiselen, opzanden) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zant (L250p Arcen),
zānt (L250p Arcen)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
lĭĕster (L250p Arcen)
|
lijster [SGV (1914)]
III-4-1
|
21403 |
zaniken, zeuren |
zaniken:
sanike (L250p Arcen, ...
L250p Arcen)
|
zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
19472 |
zeemlap |
zeemlap:
zīəmlap (L250p Arcen)
|
zeemleren voorwerp waarmee de ruiten worden afgedroogd [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
18723 |
zeep |
zeep:
zeei deut den afwas nog altied met greun ziep (L250p Arcen)
|
Zeep. Ze doet de afwas nog altijd met goede zeep. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
smoortjes:
smyrkǝs (L250p Arcen)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|