21298 |
zich bemoeien met |
bemoeien:
bemooje (L250p Arcen)
|
bemoeien [SGV (1914)]
III-3-1
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
zich inbilde (L250p Arcen)
|
inbeelden, zich [SGV (1914)]
III-1-4
|
18201 |
zich verkleden |
omkleden:
umkleien (L250p Arcen)
|
Hoe zegt men in uw dialekt zich verkleden, andere kleren aandoen, om b.v. in de tuin te gaan werken? Ik moet me even... [DC 58 (1983)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zēx (L250p Arcen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (L250p Arcen)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankheid:
krankheid (L250p Arcen)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziel (L250p Arcen)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (L250p Arcen),
zien:
zēēn (L250p Arcen),
zēn (L250p Arcen)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [RND], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17827 |
zitten |
zitten:
zitte (L250p Arcen)
|
zitten [SGV (1914)]
III-1-2
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zēūke (L250p Arcen)
|
zoeken [SGV (1914)]
III-1-2
|