e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

Gevonden: 2180
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boezeroen helpenschortel: hŭlpeshottel (Rosmeer), werkhemd: werkhømə (Rosmeer) boezeroen [ZND 01 (1922)] || boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bok van het rijtuig bok: bǫk (Rosmeer) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking bokkem: bĕkkem (Rosmeer), bé-kem (Rosmeer) bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] III-2-3
bolderik egelbloem: īgǝlblōm (Rosmeer), igelbloem: #NAME?  iegelblom (Rosmeer) Agrostemma githago L. Een vroeger vrij algemeen, maar nu zeldzaam voorkomend giftig onkruid op akkers en in korenvelden met een ruwbehaarde kelk en bloemen, die paars of purper (zelden wit) van kleur zijn. Het bloeit in juni en juli en wordt 20 tot 100 cm hoog. [A 60A, 58; monogr.] || bolderik [DC 60a (1985)] I-5, III-4-3
bolhoed: algemeen bolhoed: boͅlhyt (Rosmeer) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolhoed: spotnamen hondsnest: hoͅntsnis (Rosmeer) bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3
bolster van de okkernoot bolster: bolster (Rosmeer) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bomgat, spongat spon: spon (Rosmeer) De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12
bont als apart kledingstuk poesje: puskə (Rosmeer) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3
bont geruite langwerpige omslagdoek ruiten sjerp: roitə šeͅrəp (Rosmeer) omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)] III-1-3