e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q093p plaats=Rosmeer

Overzicht

Gevonden: 2180
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomstronk kont: koont (Rosmeer) boomstronk [ZND 07 (1924)] III-4-3
boomwagen veer: vēr (Rosmeer), vęi̯r (Rosmeer) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen boon: bōn (Rosmeer) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje bandjesknoopje: beͅnt`eəsknepkə (Rosmeer) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boot(je) boot(je): bootche (Rosmeer), bootje (Rosmeer), bootsje (Rosmeer) een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)] III-3-1
bordenrek, schotelrek tellorenrekje: təlorəreͅkskə (Rosmeer) rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)] III-2-1
borg borg: bêrreg (Rosmeer) borg [ZND 01 (1922)] III-3-1
borrelen (van water) koken: kweukke (Rosmeer) bobbelen [ZND 01 (1922)] III-4-4
borrelglaasje borrel: boͅrəl (Rosmeer), drupje: dreͅpkə (Rosmeer), grote: groi̯tə (Rosmeer) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borstel borstel: bjoͅsəl (Rosmeer) borstel [ZND 01 (1922)] III-2-1