17588 |
gezicht |
gezicht:
geel gesicht (Q259p Lontzen)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
32604 |
gier, mestwater, beer |
mestwater:
[mest]wa.sǝr (Q259p Lontzen)
|
Onder gier wordt verstaan de in een put of kelder verzamelde vloeibare mest van het vee. Mestwater is het vocht, dat mede als gevolg van regenval uit de in de mestvaalt gelegen mest sijpelt en in een bij de mesthoop gelegen poel of kuil bijeenvloeit; dit vocht, waarmee men soms een uitgedroogde mesthoop bevochtigt, wordt ook wel als vloeibare meststof gebruikt. Met beer wordt hier bedoeld de uit menselijke fecaliën bestaande materie, die "dikker" is dan gier en vaak verzameld wordt in een put waarop alleen het privaat is aangesloten; van tijd tot tijd (o.a. wanneer de put vol is) wordt deze vloeistof naar de moestuin, de boomgaard, de huisweide e.d. vervoerd, om aldaar te worden verspreid. De genoemde begrippen zijn hier in één lemma behandeld, omdat de (overigens talrijke) gegevens zich niet over drie duidelijk verschillende lemmata lieten verdelen. Dat is vooral hieraan te wijten, dat (1) het bedoelde onderscheid in de betrokken enqu√™tevragen meestal niet werd gemaakt; (2) de door oudere enqu√™tes verkregen gegevens het antwoord zijn op te korte of onduidelijk toegelichte vragen als "beer (drek)", "aalt (beer)", "beer (mestwater)", "mestwater (aal, beer, zeik)". Woorden die als benaming voor het begrip mestwater of het begrip beer lijken te kunnen worden opgevat, blijken in samenstellingen als gierkar, -ton, -pomp, -lepel e.d. vaak (ook) op vloeibare mest van het vee of op gier in het algemeen toepasselijk. Daarom zijn in dit lemma ook de gier-gegevens uit het materiaal van de volgende lemmata verwerkt. Dat de term voor de vergaarplaats van de gier is overgegaan op c.q. ook bruikbaar is voor het mestvocht zelf, blijkt uit woorden als citerne en beerput. Dit geldt in beginsel ook voor aalpoel, mestpoel, zeikpoel, poel, mestplas, zeikplas en mestkuil, waarmee primair de bij de mesthoop gelegen diepte of kuil vol mestwater bedoeld wordt maar die ook toepasselijk zijn op het zich daarin bevindende of daaruit afkomstige vocht als zodanig. In samenstellingen kan het begrip gier zelfs door het woord water worden uitgedrukt. Voor die gevallen zie men de lemmata gierkar, - ton, -kraan e.d. Het woord zeik is meestal ook de benaming voor dierlijke urine. [Wi 14; S 1; L 1a-m; L 2, 12; L B2, 269; L 20, 24; A 4, 24; JG 1a + 1b + 1c; N 11, 21 + 27 add.; N 11A, 41 + 42d + 43b + 44b; monogr.]
I-1
|
25141 |
gieten, hard regenen |
gieten:
de giete, hear geet, gegoate
giëte (Q259p Lontzen)
|
gieten, gutsen [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glatt (Q259p Lontzen, ...
Q259p Lontzen)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
17853 |
glijden |
rutschen (du.):
rutsche (Q259p Lontzen)
|
schuiven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
jood luustere (Q259p Lontzen)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
19102 |
goedheid |
goedheid:
ook materiaal znd 24, 20
gùthēed (Q259p Lontzen)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
billig (du.):
dat is billeg (Q259p Lontzen)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
billigste (<du.):
billegste (Q259p Lontzen)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21477 |
goedkoper |
billiger (du.):
billeger (Q259p Lontzen)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|