34502 |
broeds |
broeds:
bruts (L250p Arcen)
|
Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.]
I-12
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
broeibak (L250p Arcen)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
bŏŏks (L250p Arcen),
du leûps ôk altied mee ên afgezakte bôks (L250p Arcen),
hän hält zien boks op met ennen lären reem (L250p Arcen)
|
broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
24913 |
broekland, moeras |
moeras:
ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.
moeras (L250p Arcen),
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken. Opm. v.d. invuller: de korte a-klank van "pad".
moeras (L250p Arcen),
zomp:
ps. boven de Ø staat nog een `; deze combinatieletter is niet te maken.
zōmp (L250p Arcen)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18309 |
broeksriem |
riem:
hän hält zien boks op met ennen lären reem (L250p Arcen)
|
Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (L250p Arcen),
brōōr (L250p Arcen)
|
broeder [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
24307 |
brommen, zoemen van een insect |
brommen:
brŏŏmme (L250p Arcen)
|
brommen [SGV (1914)]
III-4-2
|
22586 |
bromtol |
bromtol:
bromtôl (L250p Arcen)
|
Hoe noemt (noemde) men de tol, die bij het ronddraaien een brommend geluid maakt. II. als deze van blik en bontgekleurd is? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (L250p Arcen, ...
L250p Arcen),
sprong:
sprøŋk (L250p Arcen)
|
bron [SGV (1914)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
berig:
bīrex (L250p Arcen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|