29574 |
aarden pot |
aarden grüle:
ędǝ gryl (Q208p Vijlen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
alvermannetje:
oavermenneke (Q208p Vijlen),
oavermentje (Q208p Vijlen)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
17653 |
aars |
votlok:
votlowk (Q208p Vijlen)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
bats:
basj (Q208p Vijlen)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19283 |
aarzelen |
twijfelen:
twievelle (Q208p Vijlen),
zucken (du.):
cf. RhWb IX, kol. 847, s.v. zucken, zücken, 2a. säumen, zaudern, zögern, innehalten, pausen, sich ausruhen
tsŭŭke (Q208p Vijlen)
|
aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roetenoas (Q208p Vijlen),
ò"lang uitgesproken
òs (Q208p Vijlen)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)] || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)]
III-3-2
|
34323 |
achterblijver |
achterblijver:
ātǝrblīvǝr (Q208p Vijlen)
|
Big die achterblijft in groei. [N 76, 49]
I-12
|
19021 |
achterdocht |
achterdenken:
aaterdingke (Q208p Vijlen)
|
achterdocht [SGV (1914)]
III-1-4
|
17651 |
achterste |
achterste:
eggeschte (Q208p Vijlen),
kont:
kont (Q208p Vijlen),
vot:
vot (Q208p Vijlen)
|
[N 10c (1995)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
34584 |
achterwand |
stop:
štǫp (Q208p Vijlen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|