34345 |
biggen werpen |
verkelen:
vɛrkǝlǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
32547 |
biggenmand |
bot:
bot (Q121c Bleijerheide)
|
Langwerpige gevlochten mand waarin men biggen naar de markt vervoert. Niet alle woordtypen duiden op een gevlochten mand. Een kurrenbak en een krat wijzen op een bak van planken gemaakt. [N 19, 29; monogr.]
I-12
|
21655 |
bij handslag verkopen |
uit de hand verkopen:
ps. invuller twijfelt over dit antwoord!
jet oes de hank verkoope? (Q121c Bleijerheide)
|
handslag, Iets bij ~ verkopen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33861 |
bij het stappen de hoeven niet voldoende opheffen |
slepen:
šlēfǝ (Q121c Bleijerheide)
|
[N 8, 80]
I-9
|
33859 |
bij het stappen de voeten kruiselings plaatsen |
kruisen:
krytšǝ (Q121c Bleijerheide)
|
[N 8, 76]
I-9
|
32708 |
bijeenploegen |
opeenaan slaan:
ǫp˱ēã šlǭ ̝ǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Bijeenploegen is de manier van ploegen (met een niet-wentelbare ploeg), waarbij de voren van twee kanten naar het midden van de akker worden omgekeerd. Men begint in het midden van de akker, waar men twee voren tegen elkaar ploegt. Vervolgens ploegt men de 3e voor tegen de Ie aan, de 4e tegen de 2e, de 5e tegen de 3e, enz. Na iedere voor gaat men, terwijl men de ploeg laat slepen, over de keerstrook naar de andere helft van de akker, om daar de volgende voor te ploegen. Die sleepweg wordt langer, naarmate het ploegwerk vordert. Laaggelegen en natte akkers werden in het midden gewoonlijk wat hoger aangeploegd. Termen met rug lijken daarop te wijzen. Wat de typen in de middel beginnen, in de middel aanschieten, in de midland aanschieten e.d. betreft, die de bedoelde ploegwijze benoemen naar of ook bruikbaar zijn voor het ploegen van de eerste voren daarbij, zie men ook het lemma De Eerste Voor Ploegen, onder B. [N 11, 49; N 11A, 119a; JG 1a + 1b + 1c; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
28407 |
bijenkorf |
bijenkaar:
bęjǝkār (Q121c Bleijerheide),
bijenkorf:
bęjǝkø̜rf (Q121c Bleijerheide)
|
Korf waar een imker bijen in houdt. Zie ook het lemma ɛbijenkorfɛ in wld II.6, pag. 9-11. Het materiaal uit dit lemma vormt een aanvulling daarop.' [N 40, 102; monogr.]
II-12
|
33088 |
bijgooier |
nawerper:
nǭwɛrpǝr (Q121c Bleijerheide)
|
De bijgooier is de tussenpersoon tussen de afsteker van de wagen en de tasser in de schuur. Zie de toelichtingen bij de lemma''s ''graan stapelen in de schuur'' (5.1.11) en ''afsteker'' (5.1.12). [N 15, 50; monogr.]
I-4
|
31040 |
bijkloppen |
bijkloppen:
bęjklopǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het overleer overal gladkloppen met de hamer. "Als het overleer strak over de leest getrokken was, zat het nog niet overal glad. Oneffenheden en plooitjes werden met de hamer aangeklopt. Men zei ook wel "bijkloppen"."(Liedmeier, pag. 1). [N 60, 129b]
II-10
|
27432 |
bijl |
bijl:
bęjǝlǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II]),
bijles:
bęjǝlǝs (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Maurits])
|
Hakwerktuig waarmee men ondergronds het hout van de ondersteuningen kan bewerken. De term "aks" duidde volgens de invuller uit Q 15 een grote bijl aan die door de roofploeg werd gebruikt. [N 95, 729; N 95, 732; N 95, 760 add.; monogr.; Vwo 130; Vwo 369]
II-5
|